Het einde van een begin.

Herentals,1 augustus 2013.

Twintig jaar geleden vervulde ik mijn legerdienst als onderofficier in het Regiment Para Commando. Ik heb hele goeie herinneringen aan die tijd, de eenheid, de collega's en vooral mijn teamleden.

Als gevechtseenheid werden wij in het voorjaar van 1993 voorbereid voor een peacekeeping opdracht van vier maanden in Somalië onder de vlag van de Verenigde Naties.

Missie met een handleiding.
Het stoppen van een voertuig, het binnentreden van een woning, het fouilleren van een persoon, ... voor elke situatie had men bij de Verenigde Naties een procedure bedacht.

Een van de procedures schreef voor wat te doen bij het vinden van een gewapend persoon. Ze ging als volgt: "Halt, Halt, Halt" vervolgens "Halt of ik schiet!" dan "Schiet in de lucht.", "Schiet in de grond." enz, enz, ...

En zo lossen de dingen zichzelf op, dacht ik toen. Want tegen de tijd dat ik dit rijtje heb afgewerkt ben ik er zelf al lang niet meer.

Toch gaf hij vertrouwen. Die dikke witte map met het hemels blauw logo van de Verenigde Naties.  De dingen bleven onvoorspelbaar maar er was een handboek. Er kon gezocht worden naar oplossingen en besloten worden conform de handleiding.

De procedure "auto stoppen" toepassen bij het betreden van een huis was zo'n beetje het ergste wat mij kon overkomen. Dacht ik.

De eerste keer.
We reden de eerste keer "buiten". Aan het laatste checkpoint dat "ons" van "hen" scheidde laadde ik mijn wapen. Het vergrendelen van de kogel in mijn wapen, het zoeken van de juiste zithouding, de stilte van mijn mannen vertelde mij dat het "voor echt" was.

We reden buiten en ik kon niet snel genoeg rondkijken. Elke deuropening, elke steeg, elk voertuig overal zag ik gevaar. Onze huidskleur was wit als melk en dus wisten de Somalies dat dit onze eerste patrouilles waren. Sommige bleven staan en lachtte. Wij niet.

We reden stapvoets voorbij gebouwen waarvan je niet meer kon zeggen waartoe ze dienden. De witte muren stonden als krijtrotsen in de branding. Bij elke storm verdween een stukje.


Ik keek naar een meute straathonden die zich verzamelde op een dampende berg afval. Ik zag een hond drinken van een plas dood water wat ademende als een beerput. Iets greep mij bij de keel, zette me tegen een muur. Ik kon geen kant meer op.

Tussen het gedijen van de honden zat iemand, een vrouw. Ze schoof, half naakt in jutte lompen, op handen en knieën doorheen de drek. Ze ging zitten en hief haar hoofd naar achteren met haar tong weid uit haar mond. Tussen de poten van een hond raapte ze iets op en stopte het in haar mond.

Niemand die keek. Niemand die stopte.

De beelden die ik mij de afgelopen maanden gevormd had waren in één moment weggevaagd. Niets wat nog rijmde, want geen enkele handleiding kon een mentaal gehandicapte vrouw plaatsen in de smerigheid van deze ontwrichte samenleving.

Dit was voor mij het einde van een begin.